Kansenongelijkheid
9 december 2016 | Overige berichten | 0 reactie(s)
Vereniging | Onderwijs
Column van Yvonne Kops, lid raad van bestuur
naar aanleiding van de vooruitdenkerslezing van Brabant Kennis op 24 november 2016
Gefeliciteerd met het diploma van je ouders! Met die boodschap presenteert de Inspectie de bevindingen uit De staat van het onderwijs 2014-2015 over het toenemend verschil in onderwijskansen tussen kinderen met hoger en met lager opgeleide ouders. Dit verschil wordt groter, zowel bij de overgang van po naar vo, als in de onderbouw van het vo en later bij de overgang naar het vervolgonderwijs. Dat de invloed van het ouderlijk milieu groot is, is niet uniek voor Nederland. Maar de impact van het opleidingsniveau van ouders blijkt in ons land ook nog eens relatief hoog te zijn.

En zeker dat laatste is best even schrikken. De laatste jaren was er vooral aandacht voor de PISA-scores, die lieten zien dat het verschil tussen de laagst en de hoogst scorende leerlingen in Nederland juist relatief gering is. Dat komt omdat we goed onderwijs hebben, en belangrijker nog: nauwelijks slecht onderwijs. Maar ook omdat we achterliepen in maatwerk voor beter presterende leerlingen. Dat doen we nu beter. OCW kwam in maart met het bericht dat in twee jaar tijd het percentage zich vervelende begaafde leerlingen is afgenomen van 56 naar 24%.
Dat we het voor de beste leerlingen beter doen en de resultaten van ons onderwijs dus mogelijk door de prestaties van die groep leerlingen ongelijker worden, is het gevolg van bewust talentbeleid. Daar zit het probleem niet. Maar dat in de laatste jaren de kansenongelijkheid opgelopen is, is onacceptabel. Elk talent telt immers.
Kunnen we het beter doen? Vaak wordt gewezen op de effecten van systeemkenmerken als de vroege selectie in het Nederlandse onderwijs, de afname van het aantal scholen met heterogene brugklassen en met een meerjarige brugperiode en op barrières voor de doorstroom naar een hoger niveau. De Inspectie steekt ook de hand in eigen boezem. De rendementsindicatoren waarop de Inspectie jaarlijks scholen beoordeelt, bevorderen het bieden van kansen niet.
Pygmalioneffect
De systeemkenmerken zijn voor docenten een gegeven. Maar in de klas kunnen we wel degelijk invloed hebben op de kansen van kinderen. Al decennialang kennen we het Pygmalioneffect, het positieve effect dat leraren hebben op de prestaties van leerlingen als ze hoge verwachtingen hebben van de mogelijkheden van een individuele leerling om zich te ontwikkelen. En we weten dat die verwachtingen onbedoeld samenhangen met de herkomst van leerlingen. Daar kunnen we bewust wat mee doen. Ook helpt het als we via onze LOB-programma’s leerlingen verder leren kijken dan de eerste stap na het vo-diploma, dat stimuleert ze om hoger te kiezen of te blijven stapelen.
Het is goed als we met elkaar regelmatig praten over de mogelijke effecten van ons beleid en onze ambities op kansengelijkheid. De warme overdracht van po naar vo bijvoorbeeld is een groot goed, zeker voor de doelen die we met Passend Onderwijs nastreven. Maar een effect is ook dat een kind niet meer met een schone lei start. We lopen het risico dat positieve en negatieve verwachtingen als het ware in ons fijnmazig volgsysteem worden opgeslagen; en het is absoluut een kunst om als docent alle leerlingen – met alle kennis die je meekrijgt over elke leerling - met een positieve verwachting tegemoet te treden.
Differentiëren, de leerling leren regie te nemen, ouders betrekken bij de schoolloopbaan, het zijn krachtige ambities. Ook hiervoor geldt dat we goed moeten blijven kijken, onderzoeken en bespreken wat er in de klas gebeurt. Het gaat fout als differentiëren in de praktijk betekent dat de lat voor de groep die het minst ver is, lager komt te liggen dan nodig is voor deze leerlingen en zeker als deze lager komt te liggen dan nodig voor het niveau van hun opleiding. Het gaat goed als we het zelfvertrouwen van leerlingen versterken om hoge eisen aan zichzelf te stellen.
Bewustzijn van de werking van verwachtingen op kansen(on)gelijkheid is absoluut deel van de pedagogische bekwaamheid van docenten. Het mooie is dat bekwaamheid om hiernaar te handelen overal werkt, in elk systeem: in een categorale mavo, een tienerschool en in een driejarige brugklas.