Deze website maakt gebruik van cookies om instellingen te onthouden en om de website beter op uw behoeften af te stemmen. Klik hier voor meer informatie over cookies.

Ja, ik ga akkoord Nee, ik ga niet akkoord X

Een eeuw in foto's

12 belangrijke mijlpalen uit een eeuw geschiedenis. Ook te bewonderen op het bureau van de vereniging

Een eeuw in foto's

1916

De rooms-katholieke (R.K.) middenstandsvereniging in Brabant komt op het idee om katholieke handelsscholen op te richten onder de naam: ‘R.K. Vereeniging Ons Handelsonderwijs in de provincie Noord-Brabant’. Zij vragen Hendrik Moller als eerste voorzitter. 
Het overwegend katholieke Brabant loopt - begin vorige eeuw - in haar ontwikkeling achter op de rest van Nederland. Er werken opvallend minder katholieken in de ambtenarij, het onderwijs, de wetenschap en de cultuur. De meeste jongeren hebben er alleen de mogelijkheid om ambachtsman of priester te worden. Dat is een probleem voor de Brabantse bedrijven. Ze hebben grote behoefte aan opgeleid personeel. Dát is wat de prille scholenvereniging drijft, want ‘katholieken hebben recht op onderricht’.

Ze realiseert haar religieus-emancipatorische missie door:

  • katholieke, middelbare scholen op te richten;
  • leken, en dus bewust géén geestelijken, de lessen te laten verzorgen. Allen overigens wel mét de katholieke levenswijze;
  • huisvesting en bekostiging van de scholen zoveel mogelijk te laten dragen door de katholieke gemeenschap. 

​1919


De vereniging opent in drie jaar tijd negen scholen. Met de opening van de derde school verbreedt de vereniging haar aanbod naar algemeen vormend onderwijs en verandert de naam in Ons Middelbaar Onderwijs (OMO).
Als de vereniging in 1919 een jongens- en een meisjesschool in Roosendaal opent, beschikt ze over negen middelbare scholen in Noord-Brabant. Voortaan kunnen katholieke kinderen wél naar een middelbare school. In 1921 tellen de negen OMO-scholen samen 59 klassen en 816 leerlingen; en zijn binnen hun gemeente hét katholieke alternatief, naast de reeds lang bestaande openbare scholen. Met uitzondering van Waalwijk en Roosendaal, want daar was tot dat moment nog helemaal géén middelbare school.

De vereniging moet hard werken om te komen aan voldoende geld, leerlingen, huisvesting en bevoegde en bekwame docenten. Het voortbestaan van sommige scholen was in de jaren 20 en 30 slechts mogelijk, doordat de vereniging elk dubbeltje omdraaide. Tot aan de Tweede Wereldoorlog wordt er geen nieuwe school meer geopend, omdat de Nederlandse regering in 1921 - gedwongen door de gevolgen van de Eerste Wereldoorlog - de subsidiëring van nieuwe scholen volledig stopzet. 

​1926

Het is bijzonder dat de vereniging – in een zeer katholieke tijd én provincie - een leken-initiatief is. Mgr. Goossens is aangewezen als OMO’s eerste bisschoppelijk inspecteur (tot 1956). Zijn opdracht: inspecteer voortdurend de katholiciteit van de vereniging.
OMO’s leerlingen zijn niet perse katholiek. Elke willekeurige geloofsovertuiging is welkom. Er wordt bewust lesgegeven door katholieke leken (lees: géén geestelijken). “Want”, zo zegt dr. Moller op 5 september 1916 tijdens zijn rede bij de opening van het Mollerlyceum te Bergen op Zoom: “van een leek zullen de kinderen vele dingen gemakkelijker aannemen dan van een religieus”. Wel krijgt de vereniging vanuit het bisdom een inspecteur aangewezen. Die taak is de eerste 40 jaar weggelegd voor prof. dr. Th.J.A.J. Goossens. Elk jaar inspecteert hij alle scholen, geeft goedkeuring aan de benoeming van elke nieuwe leraar, woont lessen bij en is aanwezig bij de vergadering van het dagelijks en centraal bestuur. Over zijn waarnemingen stuurt hij de bisschop jaarlijks een verslag. Goossens herinnert alle medewerkers bij tal van gelegenheden aan de katholieke missie van de vereniging. Hij neemt zelfs - op verzoek van het bestuur - het voorzitterschap waar, als dr. Moller langere tijd ziek is. 

1946


De vereniging draagt haar steentje bij aan de wederopbouw van Nederland. Samen met burgemeesters en lokale geestelijken besluit zij scholen op te richten, daar waar ze nodig zijn. 
Na de Tweede Wereldoorlog staat de provincie Noord-Brabant voor de wederopbouw van haar steden en platteland. Er moeten veel (nieuwe) banen gecreëerd worden. Steeds meer mensen zitten zonder werk, door:

  • de enorme bevolkingsgroei: mensen worden ouder, minder kindersterfte en de naoorlogse geboortegolf;
  • de landbouwsector is sterk gemoderniseerd en biedt niet meer de werkgelegenheid die ze traditioneel bood. Dit vraagt om (anders) geschoold personeel.

De vereniging is een welkome partij, want ze beschikt inmiddels over 30 jaar ervaring, een geoliede organisatie én heeft de juiste contacten bij o.a. de overheid. 

1959


Vooral in de periode 1945-1959 zorgt OMO voor de oprichting van veel nieuwe scholen en voor het voortbestaan van bestaande scholen, verspreid over Brabant. Vele jongens én meisjes kunnen op fietsafstand vanuit huis naar een goed(e) katholiek(e) gymnasium, hbs of mms.
De vereniging heeft na de dood van dr. Moller (in 1940) en na de Tweede Wereldoorlog een meer sociaal-emancipatorische (dan religieus-emancipatorische) drijfveer. Vanuit deze nieuwe missie:

  • richt OMO nieuwe scholen op in alle plaatsen waar inmiddels industrie gevestigd is en dus geschoold personeel nodig is;
  • breidt de vereniging actief uit met middelbare meisjesscholen (mms), speciaal voor burgermeisjes met een toekomst als ontwikkelde echtgenote/moeder;
  • voegen vele scholen een gymnasiumafdeling toe;
  • verzelfstandigt de vereniging dependances tot een nieuwe school, als dat vanwege een groeiend aantal leerlingen in een stadsdeel of dorp nodig blijkt. 

​1964


Een groep OMO-collega’s ontwikkelt een eigen vooruitstrevende lesmethode voor het vak levensbeschouwing. Met thema’s als zingeving, autonomie en verbondenheid - passend bij de eigen tijd en bij vragen van de jeugd.
De jaren 60 brengen grote veranderingen. De sfeer in Nederland wordt antiautoritair, zuilen brokkelen af en de kerk verliest aan invloed. Jongeren gaan niet meer massaal naar de kerk en leunen op de afgebrokkelde zuilen, maar spelen des te meer met thema’s als zingeving, autonomie en verbondenheid. Dáárom komt OMO met een eigen vooruitstrevende lesmethode voor haar leerlingen.

De veranderingen in ‘the sixties’ hebben op meer fronten hun weerslag binnen de OMO-scholen:

  • De priester-moderator verdwijnt, docenten hoeven niet langer katholiek te zijn en menig kapel wordt muzieklokaal of presentatieruimte.
  • Veel scholen veranderen hun naam. Zo wordt het Pius de Twaalfde College omgedoopt tot Peellandcollege en het Sint-Gertrudislyceum is voortaan gewoon Gertrudislyceum. Nieuwe scholen worden vernoemd naar kastelen zoals d’Oultremont, naar kunstenaars zoals Jeroen Bosch, of naar een schooldirecteur zoals dr. Knippenberg. 

​1971


Het onderwijs moet beter gaan aansluiten op de behoeftes van leerling en maatschappij. Het moet democratischer worden en voor kinderen uit alle milieus en van alle niveaus toegankelijk. De vereniging start hiervoor een leerzaam experiment; het Ontwikkelingsplan. Op deze wijze wordt de Mammoetwet ingevoerd. 
De rectoren van OMO zien in dat democratisering binnen het onderwijs alleen kan slagen als er een heuse mentaliteitsverandering plaatsvindt. De docent zal van zijn voetstuk moeten komen; hij moet leren omgaan met leerlingen die zelf nadenken, én hij moet leren lesgeven aan kinderen uit alle milieus. Ook moeten alle docenten voortaan centrale examens afnemen; ze mogen niet langer toetsen met zelfgemaakte examens. Voor deze immense verschuiving organiseert de vereniging bewustwordingsconferenties waar schoolleiders en docenten elkaar enthousiast maken. Ze denken actief mee over struikelpunten én oplossingen. Ook worden er proefscholen aangewezen die experimenteren met nieuwe onderwijsvormen. De ervaringen worden OMO-breed gedeeld. Langzaam maar zeker verandert de mentaliteit én het onderwijs op alle OMO-scholen. 

1987


Onder het motto ‘Ontwikkelen doe je samen’ stimuleert de vereniging het delen van kennis. Alle scholen zijn afgestemd op de plaatselijke behoeftes en dus uniek en verschillend van elkaar. Samen geven de scholen richting aan de ambities en aan het handelen van de vereniging.  
Leraren leren van elkaar via bovenschoolse vaksecties en teams. Maar ook de rectoren zoeken elkaar op. Vanaf 1916 zitten de schoolleiders meerdere keren per jaar bij elkaar in het kantoor van de vereniging in Tilburg. Onder wisselend voorzitterschap van één van hen. Het bestuur was vanaf dag 1 als toehoorder aanwezig in de persoon van de secretaris van het hoofdbestuur. Een aperitief en een uitgebreide lunch vormden in de vorige eeuw hét moment voor uitwisseling van ervaringen en nieuwtjes en het aangaan van bondgenootschappen rondom ingewikkelde beleidsthema’s. Door de toetreding van mavo- scholen kwamen ze in de jaren 80 bijeen onder de naam Rectoren- en Directeuren- vergadering (RDV). 

1991

In de jaren 90 heeft het onderwijs te maken met een dalend aantal leerlingen én met forse bezuinigingen vanuit de overheid. Hierdoor krijgt de vereniging meer verantwoordelijkheden toebedeeld. Professionalisering is volgens het hoofdbestuur én de rectoren hard nodig. Het aanstellen van een fulltime voorzitter is daarin de eerste stap. 
Uitgangspunt van de overheidsmaatregelen: deregulering en autonomievergroting binnen het onderwijs. Waar scholen eerst alle kosten bij de overheid declareerden, maken ze nu zelf keuzes en moeten ze rondkomen van een bepaald budget. De grotere verantwoordelijkheid die de zogenaamde lumpsum-financiering met zich meebrengt, vraagt - zo vindt vereniging OMO - om een meer professioneel bestuur. Het voorzitterschap werd de eerste 75 jaar namelijk vervuld als vrijwilligerswerk. Van een bijbaan wordt nu een professionele functie gemaakt. In 1992 wordt Rob Kraakman benoemd tot fulltime voorzitter; de eerste in het voortgezet onderwijs in Nederland. 

1991


Vereniging OMO neemt haar maatschappelijke verantwoordelijkheid en stimuleert haar havo/vwo-scholen te fuseren met plaatselijke mavo’s en vbo’s. De vereniging biedt zo álle soorten onderwijs op fietsafstand.
De verzorgingsstaat, in de voorgaande jaren nog zorgvuldig opgebouwd, blijkt niet meer te houden. Nederland moet bezuinigen om financieel gezond te blijven. Schaalvergroting wordt het toverwoord. Staatssecretaris Wallage wil dat er brede scholengemeenschappen gevormd worden. De vereniging gaat daarom in de jaren 90 samenwerkingsverbanden aan. Onder meer in Waalwijk, Cuijk, Dongen, Veldhoven, Deurne, Valkenswaard, Bergen op Zoom en Roosendaal fuseren OMO-scholen tot brede scholengemeenschappen. Leerlingen kunnen voortaan binnen hun eigen scholengemeenschap doorstromen naar onderwijs op een ander niveau. 

​2005


Innovatie is een kernbegrip voor de vereniging en daarom experimenteert ze vanaf 2000 met gepersonaliseerd onderwijs. OMO is van mening: waar de maatschappij verandert, kan het onderwijs niet hetzelfde blijven. De diverse experimenten dienen als proeftuin voor de hele vereniging.
Scholengemeenschap Were Di in Valkenswaard richt in 2004 de afdeling Were Di Drie op. Daar werken ze volgens de leerlinggestuurde principes van Natuurlijk Leren. In 2005 start de vereniging een geheel op zichzelf staand onderwijsexperiment: De Nieuwste School. "Als we mensen werkelijk opleiden voor de maatschappij van morgen, dan moeten we zelf ook blijven vernieuwen. We experimenteren met onderwijs dat niet langer gebaseerd is op een curriculum dat wij zinvol vinden, maar op onderwijs dat betekenis heeft voor de leerling. Dat vraagt om een creatief en inventief docent die kan omgaan met vragen die jonge mensen dagelijks in hun onuitputtelijke nieuwsgierigheid op hun omgeving loslaten.” Aldus Rob Kraakman, voormalig OMO-voorzitter. 

​2023 


In 100 jaar tijd is OMO uitgegroeid tot een bloeiende scholenvereniging. Vanuit gedeelde sociale waarden geven onze 6.800 docenten goed onderwijs aan ruim 60.000 leerlingen. De essentie is dat we onze leerlingen inspireren om zichzelf te ontplooien tot een uniek en zelfbewust mens. Elke school vult dit op eigen wijze in.
De toekomstvisie van de vereniging is vastgelegd in Koers 2023, vanuit de kernwaarden goed onderwijs, goed mens, goed leven en goed handelen. We leven met mensen uit diverse culturen, levensstijlen en godsdiensten. Het onderwijs wordt sterk gepersonaliseerd en we krijgen steeds meer informatie te verwerken. Dit vraagt van scholen dat ze hun leerlingen leren omgaan met deze dynamiek. Door jonge mensen te leren om met milde ogen naar zichzelf en naar anderen te kijken, zien ze hoe waardevol ieders persoonlijke ontwikkeling is. Jongeren leren dit niet via preken of standaard lessen. Maar wel door zich te spiegelen aan het enthousiaste en onderzoekende gedrag van hun docenten. Door hén leren ze kritisch te denken en een eigen mening te vormen. Zodat ze stevig in hun schoenen staan en opgroeien tot verantwoordelijke wereldburgers. 

100 jaar OMO

Digitale tijdlijn Digitale tijdlijn